zika
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zi·ka
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van Zikawoud (Entebbe, Oeganda), een bos in Afrika waar het virus voor het eerst werd aangetroffen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zika | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
zika
- (medisch) (virussen) een flavivirus en arbovirus dat de ziekte zikakoorts veroorzaakt
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
- zie de categorie Virussen in het Nederlands
Gangbaarheid
- Het woord 'zika' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.