Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ziek·te·pe·ri·o·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekteperiode ziekteperioden
ziekteperiodes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ziekteperiodev

  1. tijdsbestek dat iemand ziek is
     Judith van Otterdijk (38) ontdekte vorig jaar hoe belangrijk het is om je financiën goed op orde te hebben. Dankzij een spaarpotje weet ze een langdurige ziekteperiode te overbruggen.[1]
     Fotograaf Jan Houwers overleed maandag onverwacht op 63-jarige leeftijd na een korte ziekteperiode. In zijn werk had hij vaak het 'geluk van de goede fotograaf'.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Peet Vogels
    “Het dringt niet door: we moeten zelf voor onze oude dag zorgen” (20-02-2018), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Sander Grootendorst
    “Jan Houwers (1955-2018): Achterhoek gaat fotograaf missen” (12-07-2018), Tubantia