Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ziek·te·duur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekteduur
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ziekteduur m [1]

  1. de tijd dat men aan een ziekte lijdt
     De apothekers waarschuwen ook tegen het kopen van antigriepmiddelen op internet. Wie al griep heeft, kan met zo'n middel de ziekteduur hooguit verkorten van de normale zeven dagen tot vijf.[2]
     De hersenziekte Multiple Sclerose (MS) treft mannen harder dan vrouwen. Mannen met MS hebben na een ziekteduur van 6 jaar vaak meer problemen met bijvoorbeeld geheugen en concentratie dan vrouwelijke MS-patiënten. Dat blijkt uit onderzoek van het VUmc in Amsterdam. Het academisch ziekenhuis bracht de resultaten dinsdag naar buiten.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Apothekers tegen griepmedicatie” (07-01-2011), Tubantia
  3.   Weblink bron “MS treft mannen harder dan vrouwen” (20 mei 2014), De Telegraaf