Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugzien

zie (…) terug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugzien
    • Ik zie terug. 
  2. gebiedende wijs van terugzien
    • Zie terug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugzien
    • Zie je terug? 

Gangbaarheid