• zeug·ma
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘stijlfiguur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zeugma zeugmata
zeugma's
verkleinwoord - -

het zeugmao

  1. (taalkunde) een stilistisch onjuiste verbinding van twee verschillende toepassingen van hetzelfde werkwoord
    • "Hij was oppositieleider en voor de dictator gevlucht" is een voorbeeld van een zeugma. 
13 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[2]