Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zet·te voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorzetten

zette (…) voor

  1. enkelvoud verleden tijd van voorzetten
    • Ik zette voor. 
    • Jij zette voor. 
    • Hij, zij, het zette voor. 

Gangbaarheid