Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zet·te uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitzetten

zette uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitzetten
    • Ik zette uit. 
    • Jij zette uit. 
    • Hij, zij, het zette uit. 
  2. aanvoegende wijs van uitzetten


Gangbaarheid