• zelf·ver·zor·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfverzorging zelfverzorgingen
verkleinwoord

de zelfverzorgingv

  1. het zichzelf in orde maken en houden zonder hulp van anderen
     Gasten poetsen wel hun eigen kamer, koken hun eigen potje in de prima uitgeruste keuken en doen de eigen afwas. „Verblijf is op basis van zelfverzorging. We verkopen alleen ontbijtjes en ijsjes. En wandel- of fietsroutes.”[2]
     Geen grote wintertruien om jezelf in te verhullen of dikke skisokken om je voeten in te steken. De lente is als een Apk-keuring in zelfverzorging en de tijd dringt (althans voor mij).[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Den Broam geliefd bij wandelaars” (11-05-2011), Tubantia
  3.   Weblink bron
    KIMBERLEY VAN HEININGEN
    “Oefff... Ben jij al lenteproof?” (10 mrt. 2016), De Telegraaf