Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·ver·te·de·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfvertedering zelfvertederingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zelfvertedering v [1]

  1. het zichzelf in een tedere, zachte, romantische stemming brengen
     Met de winter begint in Nederland altijd de grote zelfvertedering. In de etalage van de fietsenmaker verschijnt weer het bordje `schaatsen slijpen', hij heeft ook noren te koop.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Wintercultuur” (11 december 2002), Het Parool