zelfverachting
- zelf·ver·ach·ting
- samenstelling van zelf zn en verachting zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zelfverachting | |
verkleinwoord |
de zelfverachting v
- het jezelf als een minderwaardig persoon zien
- ▸ Daarom oefen ik in de ochtend met gedachten als ‘niemand zit op mij te wachten’ en ‘ik ben niet de moeite waard genoeg om te leren kennen’. Met deze basishouding van zelfverachting ga ik dan ’s middags gespannen op pad op zoek naar die afwijzing, waarover mijn klanten zo kleurrijk weten te fantaseren.[2]
- ▸ Vraag alleen maar iemand hoe hij zich voelt na een one-night-stand (eenmalige vluchtige seks). Vrijwel iedereen heeft dan last van sombere gevoelens, ook wel bekend als de post-orgasmische-depressie: het knuffelhormoon dat aangemaakt wordt tijdens het vrijen is bedoeld om de hechting tussen partners te versterken; en wanneer deze hechting niet wordt doorgezet, dan wordt de mens geplaagd door gevoelens van schuld en zelfverachting.[3]
- Het woord zelfverachting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Ernstig verlegen” (17 jun. 2013), De Telegraaf
- ↑ Weblink bron EFFREY WIJNBERG“Mens wel monogaam” (30 dec. 2013), De Telegraaf