Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeg te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugzeggen

zeg (...) terug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugzeggen
    • Ik zeg terug. 
  2. gebiedende wijs van terugzeggen
    • Zeg terug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugzeggen
    • Zeg je terug? 

Gangbaarheid