zedenschandaal
- ze·den·schan·daal
- samenstelling van zede en schandaal met het invoegsel -n-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zedenschandaal | zedenschandalen |
verkleinwoord | zedenschandaaltje | zedenschandaaltjes |
het zedenschandaal o
- beroering omtrent inbreuk tegen de goede zeden, gewoonlijk door een aanzienlijk persoon
- Dat zedenschandaal maakte een eind aan de loopbaan van een aantal Amerikaanse politici.
- Het woord zedenschandaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.