zakspiegel
- Geluid: zakspiegel (hulp, bestand)
- zak·spie·gel
- samenstelling van zak en spiegel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zakspiegel | zakspiegels |
verkleinwoord | zakspiegeltje | zakspiegeltjes |
de zakspiegel m
- een klein formaat spiegel dat men met zich meedragen kan
- Zij nam een zakspiegel uit haar tas en fatsoeneerde haar wat verwaaide kapsel.
- Het woord zakspiegel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.