Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zag af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzien

zag af

  1. enkelvoud verleden tijd van afzien
    • Ik zag af. 
    • Jij zag af. 
    • Hij, zij, het zag af. 


Gangbaarheid