zabordar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zabordar |
zabordaba |
zabordado |
volledig |
zabordar
- za·bor·dar
- onovergankelijk
- (scheepvaart) stranden, vastlopen, aan de grond lopen
- [1] abarrancar, encallar, embarrancar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zabordar |
zabordaba |
zabordado |
volledig |
zabordar