encallar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
encallar |
encallaba |
encallado |
volledig |
encallar
- en·ca·llar
- onovergankelijk
- (scheepvaart) stranden, aan de grond lopen, vastlopen
- vastlopen, mislukken, niet verder komen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
encallar |
encallaba |
encallado |
volledig |
encallar