• zab·be·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zabbelen
zabbelde
gezabbeld
zwak -d volledig

zabbelen

  1. inergatief likken en zuigen aan iets
    • Jij bent altijd aan het zabbelen aan dingen. 
19 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be