Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zaag·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzagen

zaagden (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afzagen
    • Wij zaagden af. 
    • Jullie zaagden af. 
    • Zij zaagden af. 

Gangbaarheid