Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking

wroe·te·len

Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wroetelen
wroetelde
gewroeteld
zwak -d volledig

Werkwoord

wroetelen

  1. (verouderd) inergatief blijven woelen
    • Vier kleine kinderen lagen onder de gulle zon in de aarde te wroetelen. 

Gangbaarheid