Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • worst·vin·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord worstvinger worstvingers
verkleinwoord worstvingertje worstvingertjes

Zelfstandig naamwoord

worstvinger m [1]

  1. (schertsend) korte, dikke vingers
    • Als reden voor de overplaatsing van de produktie geeft Philips de hoge loonkosten in Nederland aan. Het minutieus in elkaar zetten van de onderdelen is een arbeidsintensief werk dat in Dordrecht veelal door allochtone vrouwen (“dikke worstvingers kunnen we niet gebruiken”) wordt gedaan. En de Hongaarse vrouwen priegelen evengoed als hun Nederlandse collega's, maar kosten beduidend minder. [2] 
    • Ja, ik kondigde het vorige week al aan hè. Het experiment is ten einde! Eindelijk krijgen mijn vaders worstvingers weer rust. Eerlijk is eerlijk: door al dat swipen krijg ik sterk de indruk dat zijn vingers zijn afgeslankt … Die trouwring zit ineens een stuk ruimer aan zijn hand. Daarnaast heeft hij voor de rest van zijn leven wel genoeg potentiële schoonzonen voorbij zien komen. [3] 
    • Wel veerde de aandacht op toen werd meegedeeld dat moordenaars en (gewelddadige) zelfmoordenaars een cholesterolgehalte hebben dat lager is dan het gemiddelde. Dit curieuze feit zegt misschien niet meer dan dat suïcidanten 'zichzelf opvreten'. Anderzijds kan men bij de cholesterolbommen die als vleesbergen door Amerika waggelen, zich niet voorstellen dat ze fysiek in staat zijn 'de hand aan zichzelf te slaan'. De worstvingers kunnen nauwelijks een reuzenbeker milkshake vasthouden. [4] 

Gangbaarheid

Verwijzingen