witter
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wit·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van witten met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | witter | witters |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de witter m
- (beroep) iemand die wit
Bijvoeglijk naamwoord
witter
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van wit
Gangbaarheid
- Het woord witter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "witter" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
72 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be