• wit·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
witten
witte
gewit
zwak -t volledig

witten

  1. overgankelijk een muur wit maken met kalk

de wittenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wit
96 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be