witjas
- wit·jas
- samenstelling van wit en jas [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | witjas | witjassen |
verkleinwoord | witjasje | witjasjes |
de witjas m
- (schertsend) iemand die een witte jas draagt bij het uitoefenen van zijn functie bijv. een verpleegkundige
- Het woord witjas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.