Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wis·sel·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afwisselen

wisselden (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afwisselen
    • Wij wisselden af. 
    • Jullie wisselden af. 
    • Zij wisselden af. 

Gangbaarheid