• win·ter·vacht
enkelvoud meervoud
naamwoord wintervacht wintervachten
verkleinwoord wintervachtje wintervachtjes

de wintervachtv / m

  1. (zoötomie) de behaarde huid van een zoogdier in de winter
    • De pels waarop dit pelswerk teruggaat is de wintervacht van de hermelijn, een witte vacht met een zwarte staartpunt.