• wild·plas·ser
enkelvoud meervoud
naamwoord wildplasser wildplassers
verkleinwoord wildplassertje wildplassertjes

de wildplasserm

  1. iemand die urineert in de openbare ruimte zonder gebruik te maken van daartoe bestemde voorzieningen
    • Inwoners Hamburgse wijk pakken wildplassers aan met waterafstotende verf [1] 
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]