Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wijk·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wijkwerker wijkwerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de wijkwerkerm

  1. een (vaak langdurig) werkloze die met kleine klusjes enkele uren per week werkervaring opdoet
    • Een werkloze die twee jaar zonder werk zit moet in Vlaanderen als wijkwerker aan de slag. 

Gangbaarheid