weervaren
- weer·va·ren
- samenstelling van weer en varen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weervaren |
weervoer |
weervaren |
klasse 6 | volledig |
weerváren
- gebeuren, overkomen
- De godsdienst - zie, ik geloof ditmaal 'n ongehuichelde! - speelde de hoofdrol, zooals ge zult bemerken als ge lezen wilt wat my met hem weervoer in Artis.[2]
- Het woord 'weervaren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.