weervoer
- weer·voer
vervoeging van |
---|
weervaren |
weervoer
- enkelvoud verleden tijd van weervaren
- Ik weervoer.
- Jij weervoer.
- Hij, zij, het weervoer.
- Ik weervoer.
- Het woord 'weervoer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
vervoeging van |
---|
weervaren |
weervoer