Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wat·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
watteren
watteerde
gewatteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

watteren

  1. opvullen met watten
Vertalingen

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be