• wat·je
  • In de betekenis van ‘sukkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1987 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord watje watjes

het watjeo dim. tant.

  1. (medisch) een stukje ongesponnen katoen of synthetische vervanging daarvan
    • Heb je een watje voor me? 
  2. een weinig imposante persoonlijkheid
    • Wat een watje is dat, zeg! 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]