• wa·ran·da
  • uit het Maleis [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord waranda waranda's
verkleinwoord warandaatje warandaatjes

de warandav / m

  1. overdekte, halfopen aanbouw aan een huis
    • Daar schreef hij de teksten op de waranda van zijn huis, een koel glas Bintangbier onder handbereik. ’s Avonds vermaakte hij zijn collega’s en kennissen in sociëteit De Harmonie in Djakarta met zijn liedjes. [2] 
    • Het ontwerp ‘Een Groen Portaal’ van bureau Witpaard kreeg 42,01 procent van de stemmen, het plan ‘Waranda Wierden’ van KCO slechts 3,49 procent. [3] 
    • Als landbouwers die na het werk op een waranda samenkomen en, het ritme tikkend met hun voeten, gitaar, tamboerijn en mondharmonica spelen. [4] 
52 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[5]