Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wand·kluis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wandkluis wandkluizen
verkleinwoord wandkluisje wandkluisjes

Zelfstandig naamwoord

de wandkluisv / m

  1. een kluis die vastgemaakt zit aan een wand of in de wand is ingebouwd
    • De inbrekers kregen de wandkluis niet open en niet van de muur los. 
Verwante begrippen