• wach·ten·de
enkelvoud meervoud
naamwoord wachtende wachtenden
verkleinwoord

de wachtendev / m

  1. iemand die wacht
    • 'Er zijn twintig wachtendes voor u', hoorde de klant die de helpdesk opbelde. 
vervoeging van: wachten
verbogen vorm: wachtendee

wachtende

  1. verbogen vorm van wachtend, het onvoltooid deelwoord van wachten
     Daarmee vond hij dat hij aan zijn plicht had voldaan en hij wrong zich door het gedrang om terug te keren naar het wachtende bureau thuis.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535