wachtende
- wach·ten·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wachtende | wachtenden |
verkleinwoord |
- iemand die wacht
- 'Er zijn twintig wachtendes voor u', hoorde de klant die de helpdesk opbelde.
vervoeging van: | wachten |
wachtende
- verbogen vorm van wachtend, het onvoltooid deelwoord van wachten
- ▸ Daarmee vond hij dat hij aan zijn plicht had voldaan en hij wrong zich door het gedrang om terug te keren naar het wachtende bureau thuis.[1]
- Het woord wachtende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535