Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·kaart
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vrijkaart vrijkaarten
verkleinwoord vrijkaartje vrijkaartjes

Zelfstandig naamwoord

de vrijkaartv / m

  1. toegangskaart waarvoor men niet heeft hoeven te betalen
    • De prijs die de winnaar kreeg bestond uit twee vrijkaartjes voor de voorstelling. 
    • Vooral de voorstellingen in de grote zaal met ruim 1200 plaatsen, zijn tegengevallen. De dagelijkse kosten van het theater zijn te hoog, de horeca-opbrengsten liggen ver onder de begroting en het aantal betalende bezoekers is lager dan de directie steeds heeft meegedeeld. Dat aantal lag het eerste volle jaar 22.500 mensen onder de raming, 206.000 in plaats van 228.500. De directie heeft tot nu toe steeds gesproken over tienduizenden bezoekers meer. Nu is gebleken dat ook de zakelijke verhuringen, vrijkaarten, het bezoek aan de twee bioscopen in het gebouw, de deelnemers aan rondleidingen en de bezoekers van open dagen zijn meegerekend. [1] 
  2. in het kaartspel een kaart waarmee men een slag kan halen omdat alle hogere kaarten van dezelfde kleur en alle troeven al uit het spel zijn
    • Ik kon de manche halen omdat ik nog twee vrijkaarten in harten had. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC 18 december 1996
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be