vreulich

Limburgs

Uitspraak

• IPA: /vrøːlɪx/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

vreulich v

1. (verouderd) blijdschap

Verbuiging

	enkelvoud				meervoud
	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind
nominatief	vreulich	-	-	-	-	-	-	-
genitief	vreulichs	-	-	-	-	-	-	-
locatief	-	-	-	-	-	-	-	-
datief	vreulich(e)(m?)	-	-	-	-	-	-	-
accusatief	vreulich	-	-	-	-	-	-	-

Opmerkingen

• Als er een w volgt, wordt het vreulicht (/vrøːlɪ(x)t/). Vanwege de oudheid van het woord is het niet mogelijk een volledige vervoegingstabel te tonen.