voorwaar
- voor·waar
- In de betekenis van ‘bijwoord van modaliteit: stellig’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
- samenstelling van voor en waar
voorwaar
- inderdaad, wezenlijk, stellig, voorzeker
- Ik kan voorwaar uwen bode niet zijn // Want gij zijt groot en ik ben klein ("Rozemarijn" van Kadril)
- Het woord voorwaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorwaar" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "voorwaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be