Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·rij·den
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

voortrijden [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortrijden
reed voort
voortgereden
klasse 1 volledig
  1. doorgaan met paardrijden of wielrijden; verder gaan met rijden
    • Beelden van jongens, meisjes, soms nog maar kleuters, sommige al pubers, die zich door de paarden laten voortrijden, met een stralende glimlach of opgesloten in hun eeuwige, onzichtbare cel. [2] 
    • Men zegt hortsik ‘als aansporing tot een trekdier’, aldus Van Dale. Dit zou afkomstig zijn van het verouderde werkwoord horten (‘voortrijden’) en het tussenwerpsel sik, als verkorting van ‘zeg ik’. Het idee is dus dat men eerst zei: „Hort, zeg ik”, wat vervolgens samenklonterde tot hortsik. [3] 
    • “Thomas heeft echt wel dikke pech gehad”, stelde Maxime Segers van Wanty-Groupe Gobert. “Hij kon niet meer voortrijden na zijn valpartij. Echt een domme valpartij. De wagen van de wedstrijdjury stopte langs de rechterkant van de weg omdat de voorzitter even een plasje moest doen. Intussen was de chauffeur aan het praten met een renner aan de linkerkant van zijn wagen. Hij zag Thomas niet en reed hem aan.” [4] 
Synoniemen


Gangbaarheid


Verwijzingen