• door·rij·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorrijden
reed door
doorgereden
klasse 1 volledig

doorrijden [2]

  1. ergatief voortgaan met rijden; niet stoppen
    • De automobilist was na de aanrijding doorgereden, maar werd door de politie achterhaald. 
     Verkeer werd omgeleid via de A13 en A20. Rond 08.45 werd de tunnel in beide richtingen weer vrijgegeven. Na afloop stonden er nog flinke files van Rotterdam tot Rijswijk en van Spijkenisse tot Ridderkerk, maar inmiddels kan het meeste verkeer weer doorrijden.[3]
  2. sneller rijden
    • Jan, rijd alsjeblieft een beetje door 
  3. zich met een rijdier of voertuig door iets heen verplaatsen
    • De zware vrachtwagen reed met veel te hoge snelheid het smalle straatje door. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorrijden
doorreed
doorreden
klasse 1 volledig

doorrijden [4]

  1. rijdend bewegen door
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Ketheltunnel dicht tijdens ochtendspits vanwege ziekmeldingen, inmiddels weer open” (16 mei 2022), NOS
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be