voldroeg
- vol·droeg
- op te vatten als samenstelling van vol bn en droeg ww
vervoeging van |
---|
voldragen |
voldroeg
- enkelvoud verleden tijd van voldragen
- Ik voldroeg.
- Jij voldroeg.
- Hij, zij, het voldroeg.
- Ik voldroeg.
- Het woord 'voldroeg' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.