• vlie·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vliemen
vliemende
gevliemend
zwak -d volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

  1. overgankelijk scherp insnijden
    • Schril klinken de woorden, vliemen door de deur. [1]
    • Neen, vliemt die builen open,
      En laat den etter loopen,
      Schoon 't iemand niet begeert.
       [2]

de vliemenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vliem
    • (…) verschuilt u verre weg, in en onder de hagen, diep, opdat uw kunstenaarsooren door het hatelijk gekras der vreemde woestelingen niet als met vliemen doorkorven worden. [3]
12 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[4]