vivo
vervoeging van |
---|
vīvĕre |
vīvō
- actief indicatief praesens, eerste persoon enkelvoud van vīvĕre
- «Vivo ergo sum.»
- Ik leef, dus ik besta.
- «Vivo ergo sum.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | vivo | vivos |
vrouwelijk | viva | vivas |
vivo
vervoeging van |
---|
vivar |
vivo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vivar
vervoeging van |
---|
vivir |
vivo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van vivir