• vis af
vervoeging van
afvissen

vis (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvissen
    • Ik vis af. 
  2. gebiedende wijs van afvissen
    • Vis af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvissen
    • Vis je af?