• vijf·tig·ja·ri·ge

vijftigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van vijftigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een vijftigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord vijftigjarige vijftigjarigen
verkleinwoord

de vijftigjarigev / m

  1. levend wezen dat 50 jaar oud is of iets dat 50 jaar bestaat
    • De vijftigjarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.