• vier·vou·dig
stellend
onverbogen viervoudig
verbogen viervoudige
partitief viervoudigs

viervoudig

  1. voor de vierde keer
    • Hij is viervoudig zwemkampioen van Nederland. 
98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be