viermalig
- vier·ma·lig
stellend | |
---|---|
onverbogen | viermalig |
verbogen | viermalige |
partitief | viermaligs |
viermalig
- voor de vierde keer
- De viermalig kampioen is gehuldigd in zijn geboortedorp.
- Het woord 'viermalig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.