Nederlands

Uitspraak
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
videochatten
videochat


Woordafbreking
  • vi·deo·chat·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
videochatten
videochatte
gevideochat
zwak -t volledig

Werkwoord

videochatten

  1. communiceren door het typen van berichten terwijl men tegelijkertijd iemand in beeld kan zien