Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vet·mes·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vetmester vetmesters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vetmesterm

  1. iets waarvan je dik wordt
    • De chocoladeletter is Sints favoriete vetmester. Met een letter van honderd gram heb je snel 550 kilocalorieën binnen. Melk of puur maakt daarbij niet zoveel uit. Welke naam je hebt ook niet. De M van Martin is dus niet gevaarlijker dan de I van Ingrid. [2] 
  2. (beroep) iemand die dieren vetmest voor de slacht
    • Nadat de strijd tegen hormonen een paar jaar geleden geen officiële prioriteit meer werd in het nationaal veiligheidsplan, zijn er nu ook vergevorderde plannen om de dienst hormonen bij de federale politie op te doeken. Nochtans is die cel de olie in de machine die vetmesters en dopingdealers moet aanpakken. [3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen