• ves·pe·rei·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vespereien


onvolledig

vespereien

  1. inergatief in de namiddag een lichte broodmaaltijd eten
      De boerin sneed boterhammen en noodigde haar zwagers uit om te vespereien.[2]

de vespereienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vesperei
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron De opkomenden. Fragmenten uit ‘het Rootland’, roman uit het Vlaamsche volksleven. in: Onze Eeuw., jrg. 12 deel 2 nr. 5 (mei 1912), Erven F. Bohn, Haarlem