• ver·zot·ten
  • afleiding van zot met het voorvoegsel ver-

verzotten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verzotten
verzotte
verzot
zwak -t volledig
  1. verliezen van het gezonde verstand, dwaas en idioot worden
  2. te verliefd of idolaat van iets of iemand worden
  3. iemand voor de gek houden


69 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]